Langs de rivier de Douro in Noord-Portugal vind je zo ongeveer de steilste wijngaarden van Europa (op die van de Moezel na misschien). De grond op de hellingen kan bewerkt worden dankzij de aanleg van terrassen: socalcos en de nieuwe variant, de patamares. Vanuit de bergen kronkelt de Douro zich naar Oporto, waar hij even verder in zee uitmondt. In Oporto vind je de kelders en huizen van de portshippers, langs de Douro vind je de wijngaarden met de druiven voor port. Tenminste, zo was het vroeger. Tegenwoordig vind je gelukkig ook in het gebied zelf wel bedrijven die daar volledig gevestigd zijn.

Behalve port levert de Douro ook stevige rode tafelwijnen, en hier en daar wat witte wijn.
Het klimaat in de vallei is er een van extremen: ’s zomers heet en droog, ’s winters mild en nat. Hogerop in de vallei kunnen de winters overigens ook erg koud zijn. De bodem bestaat uit schist en graniet: schist voor de portdruiven, graniet voor druiven waarvan tafelwijnen gemaakt worden. Aangeplante druivensoorten zijn vooral touriga nacional, tinta cão, tinta roriz, tinta barroca, touriga francesca en tinta amarela voor rood. Daarnaast wordt voor witte port donzelinho, esgana cão, gouveio, malvasia fina en nog een hele batterij meer gebruikt.

De Dourovallei staat in zijn geheel op de Werelderfgoedlijst.